A
- Access
provider: organisatie die
toegang tot het Internet
aanbiedt. De meeste access
providers bieden verschillende
mogelijkheden om met Internet
verbonden te worden.
Particulieren met een
abonnement thuis kiezen
meestal voor een inbel-abonnement
via een modem
of een ISDN-verbinding.
Organisaties en bedrijven
kiezen vaak voor een vaste
verbinding met Internet.
Bekende access providers in
Nederland zijn ondermeer NLnet,
Surfnet,
World Online, Euronet, Planet
Internet en World Access.
- Account:
veelgebruikte benaming van een
abonnement bij een access
provider.
- Anonymous
ftp: toepassing van ftp
waarbij software en documenten
door iedereen opgehaald kunnen
worden vanaf publiek
toegankelijke computers.
- Applet:
een Java
programma dat in een World
Wide Web document
opgenomen is.
- Archie:
zoeksysteem waarmee publieke
documenten en software op anonymous
ftp sites opgespoord kan
worden.
- ARPANET:
computernetwerk dat eind jaren
'60 werd opgezet om vier
onderzoekscentra in de VS met
elkaar te verbinden. Het
ARPANET vormde het prille
begin van het huidige
Internet.
- Attachment:
een bestand dat als aanhangsel
met een electronic
mail bericht wordt
meegestuurd. Moderne
mailprogramma's stellen
gebruikers in staat om
willekeurige documenten mee te
sturen met een email-bericht:
bijvoorbeeld tekstverwerker-
of spreadsheet-documenten of
bestanden met audio- of
video-informatie. Vanwege die
laatste mogelijkheid spreekt
men vaak van multimedia
mail.
Attachments worden volgens een
speciale codering verstuurd.
Helaas zijn hier meerdere,
niet-uitwisselbare,
alternatieven voor in omloop.
Het officiële formaat voor
attachments heet MIME.
Andere mogelijkheden die in de
praktijk voorkomen (maar beter
vermeden kunnen worden) zijn uuencode
en BinHex.
- Authenticatie:
het controleren van de
identiteit van een andere
partij, bijvoorbeeld de
afzender van een bericht.
Authenticatie vindt vaak
plaats met behulp van een digitale
handtekening.
B
- Backbone
(letterlijk "ruggegraat"):
een computernetwerk dat een
groot gebied omspant en waarop
allerlei andere (bijvoorbeeld
regionale) netwerken
aangesloten zijn. Een backbone
is te vergelijken met een
snelweg die een land
doorkruist en allerlei
gebieden met elkaar verbindt.
Bekende Nederlandse backbones
zijn NLnet
en SURFnet.
- Bandbreedte:
maat die de capaciteit van een
computernetwerk aangeeft. Hoe
hoger de bandbreedte, hoe meer
mensen er tegelijk kunnen
werken en hoe sneller iedereen
het netwerk zal ervaren. De
eenheid voor bandbreedte is bits
per seconde.
- Besturingssysteem:
de basis-programmatuur van een
computer. Bekende
besturingssystemen zijn
MS-DOS, Windows, Windows
95, Windows 98,
Windows ME, MacOS en UNIX.
- BinHex:
niet-officiële techniek om attachments
te versturen via electronic
mail of netwerk-nieuws.
Hoewel MIME
de officiële techniek is om
attachments te versturen wordt
BinHex in de praktijk nog vrij
veel gebruikt.
- Bookmark
(letterlijk: bladwijzer): een
plek op het World
Wide Web die door de
gebruiker van een browser
opgeslagen is, zodat hij
deze plek zonder zoeken terug
kan vinden.
- Bouncing
(letterlijk: terugkaatsen):
jargon voor een email-bericht
dat terug wordt gestuurd naar
de afzender omdat het niet
afgeleverd kan worden. De
meest voorkomende reden
hiervoor is dat een verkeerd email-adres
is gebruikt voor de
bestemming.
- Browser:
bladerprogramma voor het
raadplegen van informatie op
het World Wide
Web. De bekendste browsers
zijn Netscape
Navigator en Internet
Explorer.
C
- CGI:
techniek waardoor een Web-server
koppelingen met externe
programma's kan maken. CGI
wordt bijvoorbeeld vaak
toegepast om vanuit
Web-servers koppelingen met
databases te leggen.
- Client:
informatie-afnemend programma.
Een client benadert een server
die bepaalde informatie
aanbiedt. Voorbeelden zijn een
ftp-client
die een ftp-server benadert of
een Web-client
die een Web-server benadert.
Een Web-client wordt overigens
meestal een genoemd.
- Compressie:
techniek om gegevens
"samen te persen"
zonder verlies van informatie.
Het doel van compressie is dat
gegevens sneller over het
netwerk verstuurd kunnen
worden. Na aankomst aan de
andere kant is uiteraard de-compressie
nodig om de gegevens weer te
kunnen gebruiken. Bekende
compressie-methoden zijn zip
en gzip.
- Cryptografie:
tak van de wiskunde die onder
andere toegepast wordt bij encryptie
en authenticatie.
- Cyberspace:
populaire omschrijving voor de
ruimte waarin gebruikers zich
bewegen wanneer ze actief zijn
in computernetwerken.
- CU-SeeMe:
populair programma voor videoconferencing
via het Internet.
D
- Default
router
(ook wel default
gateway genaamd): de
computer waar alle
netwerk-pakketten in eerste
instantie heen gestuurd
worden. De default router
vormt de eerste stap op weg
naar de bestemming in het
Internet. Meestal is de
default router een computer
van de access
provider.
- Digitale
handtekening:
electronische handtekening die
als bewijs van identiteit
dient. Met een digitale
handtekening kan de afzender
van een email-bericht
bijvoorbeeld zijn identiteit
bewijzen. Daarvoor moet wel
het programma PGP
gebruikt worden.
- DNS
(Domain Name System):
naamgevingssysteem voor
computers in het Internet.
Namen bestaan uit een aantal
nivo's, waarbij van rechts
naar links
"ingezoomd" wordt.
De Web-server
van Netscape heeft
bijvoorbeeld als naam:
www.netscape.com
Het
meest rechtse stukje wordt het
top-domein genoemd. Als
top-domeinen worden onder
andere gebruikt gov
(overheid in VS), com
(commerciële bedrijven), edu
(universiteiten en scholen in
de VS) en landcodes zoals nl
voor Nederland.
- Domein:
zie DNS.
- Downloading:
jargon voor het ophalen van
bestanden en programma's met ftp.
E
F
- FAQ
(Frequently Asked Questions):
een document dat veelgestelde
vragen op een bepaald gebied
bevat, met de bijbehorende
antwoorden. Veel FAQ's vormen
een uitstekende introductie
tot een bepaald onderwerp.
Bijna elke groep in het netwerk-nieuws
heeft een FAQ.
- Firewall:
een computer of een groep van
computers die het interne
netwerk van een organisatie of
bedrijf beschermt tegen
aanvallen vanuit de
buitenwereld. De zaak wordt
zodanig opgezet dat de
firewall een "sluis"
tussen de binnen- en
buitenwereld vormt: alle
verkeer tussen het Internet en
het bedrijfsnetwerk moet via
de firewall verlopen. Door het
opzetten van een firewall
wordt alle beveiliging op een
centrale plaats gelegd, zodat
het niet nodig is om elke
computer apart te beveiligen.
- Flame:
jargon voor een scheldpartij
per email
of in het netwerk-nieuws.
- Frames:
techniek om een Web-pagina te
verdelen in een aantal kaders.
Keuze van een hyperlink
in een van de kaders kan een
verandering van inhoud van een
ander kader tot gevolg hebben.
Frames worden ondermeer
gebruikt voor inhoudsopgaves
en commerciële boodschappen.
- Freeware:
programmatuur die gratis vanaf
Internet opgehaald kan worden
met ftp. De
enige beperking is dat
commercieel wedergebruik niet
is toegestaan. Zie ook shareware.
- Formulier:
techniek om de gebruiker van
een browser
feedback te laten geven.
Formulieren worden ondermeer
gebruikt voor het aanvragen
van informatie, het doen van
bestellingen en het invullen
van "gastboeken" op
het Web.
- Ftp:
programma om bestanden te copiëren
via het Internet. De
meestgebruikte toepassing van
ftp is anonymous ftp,
waarbij software en documenten
worden opgehaald vanaf publiek
toegankelijke computers. Voor
ftp is niet noodzakelijk een
apart programma nodig: de
meeste browsers
zijn in staat om ftp-sessies
op te zetten. Er zijn ook
aparte programma's die alleen
voor ftp gebruikt kunnen
worden. Voor Windows is ws_ftp
het bekendste programma van
dit soort.
G
- GIF:
veelgebruikt formaat om
plaatjes in op te slaan. In
het jargon spreekt men vaak
van "een gifje".
- Gopher:
programma voor het benaderen
van informatie op het Internet
dat begin jaren '90 erg
populair was. Inmiddels is
Gopher overvleugeld door het World
Wide Web.
H
- Hacker:
jargon voor iemand die het
Internet onveilig maakt door
te proberen om in te breken in
organisatienetwerken. Vaak is
het hackers meer te doen om
het kraken van de beveiliging
of de techniek dan om het
aanbrengen van schade. Een
goede firewall
biedt afdoende bescherming
tegen hackers, hoewel een 100%
beveiliging nooit te
realiseren is.
- Home
page: de
"startpagina" van
bepaalde informatie die via
het World Wide
Web aangeboden wordt.
Vanuit de home page kan
doorgaans gekozen worden voor
de verschillende onderdelen
waar de informatie uit
bestaat: de home page van een
bedrijf zou bijvoorbeeld
verwijzingen kunnen bevatten
naar afdelingen, rapporten en
diensten van het bedrijf. Veel
access providers
bieden hun gebruikers de
mogelijkheid om een eigen
persoonlijke home page op te
zetten.
- HTML
(Hypertext Markup Language):
de taal waarin hypertext
documenten in het World
Wide Web geschreven zijn.
- Huurlijn:
een soort telefoonverbinding
die altijd open is. Huurlijnen
worden gebruikt om bedrijven
van netwerken en organisaties
via een vaste
verbinding aan het
Internet te koppelen.
- Hyperlink:
zie hypertext.
- Hypermedia:
zie hypertext.
- Hypertext
is een mechanisme waarmee
vanuit documenten verwezen kan
worden naar andere documenten.
Daarvoor zijn in een hypertext-document
verwijzingen opgenomen:
zogenaamde hypertext-links
(ook kortweg hyperlinks
genoemd). Hypertext-documenten
in het Internet zijn
geschreven in een speciale
taal: HTML.
Ze worden aangeboden door Web-servers
en kunnen opgevraagd en
gelezen worden met een browser.
De browser markeert de
hypertext-links op een
speciale manier, zodat de
gebruiker kan zien wat hij met
de muis kan aanklikken.
In het Web hoeft een hyperlink
niet altijd te verwijzen naar
een tekst-document: de
informatie achter een
hyperlink kan bijvoorbeeld ook
bestaan uit een plaatje, een
film, of een audio-fragment.
Wanneer het idee van hypertext
gecombineerd wordt met
dergelijke
multimedia-informatie spreekt
men van hypermedia.
I
J
- Java:
programmeertaal die lijkt op C
en C++. De taal is door Sun
Microsystems ontwikkeld en
bestaat al jaren, maar is pas
recentelijk breed in de
belangstelling gekomen door de
integratie met het World
Wide Web. Kleine Java
programma's (applets
genaamd) kunnen in Web
pagina's ingebed worden.
Wanneer gebruikers zo'n pagina
benaderen worden de applets
over het netwerk opgehaald en
door de browser
uitgevoerd. Het grote verschil
met een CGI
programma is dat de verwerking
door de browser
plaatsvindt en niet op de
server. Een Java applet kost,
als het eenmaal opgehaald is,
geen netwerkverkeer en geen
verwerkingstijd op de server
meer. Dit is een belangrijk
voordeel: het betekent dat multimedia
toepassingen in Java niet
gelimiteerd worden door
beperkte bandbreedte
of een zware
server-belasting.
Om Web pagina's met Java
applets er in te kunnen
gebruiken, moet de WWW-client
kennis van Java hebben: nodig
is een ingebouwde Java
interpreter. De
belangrijkste browsers hebben
zo'n Java interpreter.
De cruciale vraag met
betrekking tot Java is in
hoeverre het te beveiligen is:
hoe kunnen we er zeker van
zijn dat een Java-applet geen
virus of ander kwaadwillend
element bevat? Er zijn al
diverse demonstraties van
kwaadaardige Java applets
aangetoond, en het is op dit
moment nog niet duidelijk in
hoeverre dat aanloopproblemen
of fundamentele
terkortkomingen zijn.
- JPEG:
veelgebruikt formaat om
plaatjes in op te slaan.
K
- Een
nieuwe vorm van
Internet-toegang die sterk in
de belangstelling is komen te
staan, is toegang via het kabel-TV
netwerk. Op het moment van
schrijven zijn er enkele
kabelmaatschappijen die
Internet-toegang aanbieden.
Het interessante aan deze vorm
van toegang is met name de
potentiële snelheid ervan:
het kabelnetwerk is immers
veel breedbandiger dan het
telefoon-netwerk. Dat betekent
dat multimedia
toepassingen, waarbij
bijvoorbeeld met beeld en
geluid gewerkt wordt, veel
sneller verlopen dan via een
telefoonverbinding.
Om een koppeling tussen een PC
en het kabelnetwerk mogelijk
te maken, is een kabelmodem
nodig. Kabelmodems kunnen
snelheden tot honderden kilobits
per seconde en meer aan.
Dat is een veelvoud van wat de
snelste modems van dit moment
aankunnen.
Een andere interessante
mogelijkheid die toegang via
het kabel-TV netwerk biedt is
het gebruik van de televisie
(in plaats van de computer)
als presentatie-platform. In
dat geval is geen kabelmodem
nodig maar een een speciaal
soort
"afstandsbediening":
de programma's worden op de TV
afgebeeld en de gebruiker kan
ze met de afstandsbediening
besturen. Hiermee wordt de
drempel voor het
Internet-gebruik verder
verlaagd: het omgaan met de TV
is voor velen immers
vertrouwder en gemakkelijker
dan het omgaan met een PC.
Toegang via het kabel-TV
netwerk is voor Nederland een
interessante optie, omdat ons
land zo goed bekabeld is:
vrijwel iedereen heeft een TV
en een kabel-TV aansluiting.
- Kilobit
per seconde (Kbps): 1000
bits per seconde.
L
- LAN
(Local Area Netwerk): een
computernetwerk binnen een
organisatie of bedrijf. Het
Internet bevat tienduizenden
aan elkaar geknoopte LAN's en WAN's.
- Lurker:
jargon voor iemand die veel in
discussiegroepen van het netwerk-nieuws
en IRC
rondhangt, maar zelf niet of
nauwelijks aan de discussie
deelneemt.
M
- Mailing
list: discussiegroep per electronic
mail.
- MIME:
techniek die het mogelijk
maakt om multimedia
mail met attachments
te versturen.
- Modem:
apparaat dat de koppeling
vormt tussen een computer en
het telefoonnetwerk. Een modem
zet digitale signalen van de
computer om in analoge
signalen voor het
telefoonnetwerk, en vice-versa.
Vrijwel alle thuis-gebruikers
van Internet hebben een inbel-abonnement
waarbij modems gebruikt
worden. Moderne modems kunnen
snelheden van 28.8 of 33.6 Kilobit
per seconde halen. Dat is
veel sneller dan een paar jaar
geleden, maar minder snel dan
een ISDN
of kabel-TV
aansluiting op Internet.
- Moderator:
een soort
"discussieleider"
binnen een mailing
list of groep in het netwerk-nieuws.
De moderator is ondermeer
bevoegd om niet-relevante of
aanstootgevende bijdragen aan
de discussie te verwijderen.
- Multimedia:
verzamelnaam voor toepassingen
waarin gewerkt wordt met een
combinatie van tekst, beeld,
geluid, afbeeldingen, etc.
- Multimedia
mail: de mogelijkheid om
per electronic
mail willekeurige
documenten als attachment
te versturen, bijvoorbeeld
video- of audio-informatie.
Moderne mailprogramma's maken
dit mogelijk via de zogenaamde
MIME
techniek.
N
- Netiquette:
etiquette van het Internet,
dus de gedragsregels waar
Internet-gebruikers zich
geacht worden aan te houden.
Een van de belangrijkste
Netiquette-regels is om
anderen nooit ongevraagd per electronic
mail van
reclameboodschappen te
voorzien.
- Netscape
Navigator: populairste browser,
in 1994 ontstaan als opvolger
van Mosaic. Grote
concurrent van Netscape
Navigator is Internet
Explorer van Microsoft.
- Netwerk-nieuws
(netnews), ook wel USENET
genaamd: een van de
belangrijkste
Internet-toepassingen. USENET
is het electronische
equivalent van een krant, maar
dan wel een interactieve
krant: de gebruiker kan niet
alleen artikelen lezen, maar
ook zelf een bijdrage leveren
door artikelen te plaatsen.
Een Bulletin Board System (BBS)
dus, en een BBS van een
bijzondere soort zelfs. De
omvang van USENET is immers
veel groter dan die van welk
ander BBS dan ook: vele
miljoenen mensen over de
gehele wereld maken gebruik
van USENET.
De term USENET is enigszins
misleidend: USENET is namelijk
geen netwerk. USENET is de
naam die gegeven wordt aan het
totaal van alle machines die
"meedoen" in het
netwerk-nieuws.
Het netwerk-nieuws is een
krant met een enorme omvang.
Het nieuws bevat rubrieken
over van alles en nog wat:
computernetwerken, kunst,
koken, literatuur, politiek,
beveiliging, enzovoorts. Er is
bijna geen onderwerp te
bedenken waar niet over
gediscussieerd wordt in het
netwerk-nieuws. De gebruiker
van het netwerk-nieuws kan de
rubrieken die hem interesseren
volgen: bijvoorbeeld om op de
hoogte te blijven van de
laatste ontwikkelingen en
nieuwtjes op een bepaald
gebied. Daarnaast biedt USENET
ook een platform voor het
stellen van vragen en voor het
voeren van discussies.
Vermaard in USENET zijn de FAQ's,
waarvan er voor vrijwel elke
nieuwsgroep een bestaat.
- Netwerk-protocol:
de techniek om computers met
elkaar te verbinden in een
netwerk. Voorbeelden van
bekende netwerk-protocollen
zijn SPX/IPX (Novell) en
NetBEUI (van Microsoft). Alle
Internet-toepassingen zijn
gebaseerd op de TCP/IP
protocollen.
- Newbie:
jargon voor een nieuwe, nog
onervaren Internet-gebruiker.
- NLnet:
naam van een Nederlands
netwerk dat deel uitmaakt van
het Internet. Tevens de naam
van het bedrijf dat dit
netwerk beheert en
exploiteert. Het NLnet is
begin jaren '80 opgezet, en
daarmee is NLnet de oudste
Nederlandse access provider.
O
P
- PGP
(Pretty Good Privacy):
programma waarmee email
beveiligd kan worden. PGP
zorgt voor encryptie
(versleuteling) van berichten.
Daarnaast kan PGP ook gebruikt
worden voor authenticatie
van email-berichten, waardoor
de ontvanger zeker is van de
identiteit van de afzender.
- Ping:
eenvoudig programma om te
testen of een andere computer
bereikbaar is.
- Plug-in:
een programma dat uitgevoerd
wordt binnen het scherm van de
browser.
Alleen Netscape
en Internet
Explorer ondersteunen
plug-ins. Het voordeel van een
plug-in boven een extern
hulpprogramma is dat de
browser en de plug-in geïntegreerd
zijn met elkaar. Een nadeel
dat zowel voor plug-ins als
voor externe hulpprogramma's
geldt is dat ze tevoren geïnstalleerd
moeten worden.
- POP
(Post Office Protocol):
techniek voor het ophalen van electronic
mail vanaf een
"postkantoor" waar
deze binnengekomen is. Het
postkantoor is meestal een
computer van de access
provider waar de
binnengekomen post wordt
opgespaard tot de gebruiker
deze komt ophalen.
- PPP:
techniek die het mogelijk
maakt dat een computer via een
telefoonlijn verbonden wordt
met het Internet. PPP is de
opvolger van SLIP.
- Provider:
zie Access
Provider
Q
R
- Request
For Comments
(RFC): naam
van de documenten waarin de
werking van stukken
Internet-techniek beschreven
staat.
- Routering:
het vinden van een route door
het Internet naar de
bestemming. Routering is een
van de taken van het IP-protocol.
S
T
- TCP/IP:
de netwerk-protocollen
waar alle
Internet-toepassingen op
gebouwd zijn.
- Telnet:
programma waarmee van afstand
op een andere computer
ingelogd kan worden om er
vervolgens op te werken.
Telnet is een van de oudste
Internet-toepassingen, die
tegenwoordig alleen nog in
specifieke situaties nodig is.
U
V
- Vaste
verbinding met Internet:
aansluitvorm die gekozen wordt
door organisaties en bedrijven
die zo intensief gebruik maken
van Internet dat een inbel-abonnement
niet praktisch is. Bij een
vaste verbinding met Internet
wordt vrijwel altijd gebruikt
gemaakt van een huurlijn.
Bedrijven en organisaties die
kiezen voor een vaste
verbinding met Internet moeten
de beveiliging van het
organisatiewerk waarborgen
door een firewall
op te zetten.
- Videoconferencing:
het vergadering met
video-beeld en geluid via een
computernetwerk. Het bekendste
programma voor
videoconferencing via het
Internet is CU-SeeMe.
- VRML
(Virtual Reality Markup
Language): nog
experimentele techniek die het
World Wide Web
een driedimensionaal uiterlijk
moet geven.
W
- WAN
(Wide Area Netwerk): een
computernetwerk dat een grote
afstand overbrugt.
- Web-server:
programmatuur die nodig is om
informatie aan te bieden via
het World Wide
Web. De bekendste
Web-servers zijn Apache,
Netscape Enterprise server
en Microsoft Internet
Information server.
- Web-site:
omschrijving voor het totaal
aan informatie op een Web-server.
- World
Wide Web (WWW): de
populairste toepassing van
Internet, ook wel kortweg
aangeduid als "het
Web". Het Web is het
geheel van informatie die aan
elkaar geknoopt is via het hypertext
mechanisme Om de
informatie in het Web te
raadplegen is een
bladerprogramma (browser)
nodig. Grafische browsers als Netscape
Navigator en Internet
Explorer hebben voor een
doorbraak in het werken met
Internet gezorgd: deze
programma's zijn zo eenvoudig
te bedienen dat iedereen er
mee kan leren omgaan.
|
|